In
'Hoera, een jongen!' probeert de kunstenaar een inkijkje te geven in
wat er zoal gebeurt zodra hem een vraag als deze wordt gesteld en bevat
gedachten, associaties en ideeën die langzaam maar zeker hebben geleid
tot deze tentoonstelling.
Uit het boekje:
"Muzenjongens
In de mythologie van het oude Griekenland waren de negen muzen dochters van Zeus en de zussen van Apollo
Kunstenaars riepen vaak de muzen aan om inspiratie te krijgen vooraleer ze aan een kunstwerk begonnen. Homerus begint de Odyssee met het aanroepen van de muze: "Vertel mij, muze, over de man ..." Tegenwoordig wordt het begrip 'muze' gebruikt in de betekenis van inspiratiebron: een figuur die de scheppingsdrang van de kunstenaar aanwakkert; de muze is vrijwel altijd een vrouw.
Tijdens mijn studie aan de Rietveld Academie in Amsterdam diende 'de jongen' zich in mijn werk aan. Het fenomeen 'de jongen en zijn jongensleven' als inspiratiebron. Het afstudeerwerk in 1983 is daar de eerste manifestatie van.
Jongens vervullen als muzen in mijn werk een dubbelrol: enerzijds worden zij aangeroepen om inspiratie te krijgen voor het maken van een kunstwerk, anderzijds zijn het juist de jongens zelf die onderwerp van het kunstwerk zijn. Zij wijzen de weg, geven richting en inhoud, houden een spiegel voor. Zij zijn mij. Ik ben hen. De aanroeping "Vertel mij, muze, over de man ...", is de taakomschrijving die de muzenjongen in mijn werk toebedeeld is en die hij van harte op zich lijkt te hebben genomen: "Vertel mij, muzenjongen, over de man?".
Tijdens het maken van een tentoonstelling voor de Grote kerk van Emmen blijken muzenjongens reddende engelen te zijn. Zoekend via het web naar wie toch die Pancratius wel mag zijn geweest, stuit ik op het levensverhaal van een jongen van 14 jaar. Ik vind ook afbeeldingen van hem. Bij één afbeelding schiet mij een foto door het hoofd, die ik in 1997 in de krant zag, uitknipte en die jarenlang aan de muur in mijn atelier heeft gehangen. Het verhaal van Andrew Golden, een jongen van 11 jaar.
Het zijn beide bizarre verhalen. Ze lijken op elkaar.
Lijken ze op elkaar?
Pancratius
Pancratius (Synnada, Phrygië, 289 - Rome, 12 mei 304).
Zijn ouders waren volgens zeggen welgestelde Romeinse burgers; ze woonden in de provincie Frygië, in Klein-Azië (het noorden van het huidige Turkije). Zij stierven, toen Pancratius nog maar een kind was. Zoals gebruikelijk was in dergelijke situaties nam nu een broer van zijn vader, Dionysius, de zorg voor de jongen op zich. Oom Dionysius reisde met Pancratius naar Rome om voor hem een goede baan in het leger te organiseren. Zijn familie stond immers bij de Romeinse autoriteiten in hoog aanzien.
Een eind verderop in de straat waar Pancratius onderdak had gevonden, woonde de bisschop van de christenen, paus Caius. Zo kwam hij in contact met de christenen. Vol afgrijzen zag hij hoe keizer Diocletianus hen liet vervolgen, arresteren en op de meest gruwelijke wijzen om het leven brengen. Tegelijk bemerkte hij hoe deze gelovigen niet bitter werden of haatdragend. Integendeel, ze bleven bidden voor het welzijn van de keizer en van al degenen die hen vervolgden. Dat vond Pancratius zo fascinerend dat hij zich aanmeldde als geloofsleerling. Het was paus Caius zelf die hem onderricht gaf en uiteindelijk het doopsel toediende. Pancratius stelde heel zijn niet geringe vermogen ter beschikking van de gelovigen, die over het algemeen tot de armere klasse behoorden.
Nu liep Pancratius hetzelfde gevaar als alle christengelovigen in die dagen. Inderdaad werd hij verraden door iemand uit de straat en aangebracht bij de keizer. Deze probeerde hem tot andere gedachten te brengen door hem mooie beloften in het vooruitzicht te stellen: een glanzende carrière in het Romeinse Rijk en een vorstelijk salaris. Maar dat maakte niet zoveel indruk op iemand die net zijn hele kapitaal had weggegeven. Zo jong Pancratius ook was, hij bleef standvastig, ook toen men hem dreigde met de meest afschuwelijke folteringen. In een uiterste poging om het christendom voorgoed te vernietigen eisten de keizers Diocletianus en Maximianus dat iedereen verplicht was om te offeren aan de Romeinse goden, bij weigering hiervan volgde de doodstraf. Pancratius weigerde. Uiteindelijk werd hij met een zwaardslag gedood. Hij zou op dat moment pas veertien jaar gweest zijn. De plaats van zijn terechtstelling lag in het oude Rome aan de Via Aurelia.
Omdat hij wordt vereerd als patroon van de zuivere eed, zijn er ook daarover verhalen ontstaan. Gregorius van Tours vertelt ons dan ook het volgende verhaal:
Eens ontstond er tussen twee inwoners van de stad Rome een heftige ruzie. Ze riepen de rechter erbij en voor hem was het al gauw duidelijk wie de ware schuldige was, maar hij kon het niet bewijzen. Daarom besloot hij het te laten aankomen op een zogeheten godsoordeel. God zelf zou door een bijzonder teken de schuldige aanwijzen.
Die gang van zaken was in de vroege middeleeuwen niet ongebruikelijk. Hij nam daarom de beide kemphanen mee naar de Sint-Pieter, liet hen allebei hun hand op het altaar leggen en vroeg hen vervolgens te zweren dat ze onschuldig waren. Wie een valse eed zwoer pleegde op die manier tegelijk heiligschennis. Dat zou God of in ieder geval Sint Petrus nooit goed vinden en dat zou dan weer blijken door een bijzonder teken dat zou plaatsvinden.
Beide mannen legden met een stalen gezicht hun eed af, en er gebeurde niets. Reeds meende de ware schuldige dat hij aan zijn gerechte straf zou ontkomen. Maar de rechter zei: "Er zijn twee mogelijkheden, waarom er niets gebeurt. Het kan zijn dat de oude Sint Petrus gewoon te vergevingsgezind is; maar het kan ook zijn dat hij nu de kans wil geven aan een jongere heilige om zijn wondermacht te tonen. Laten we daarom ook nog gaan naar de kerk van Sint Pancratius en daar de eed herhalen. Dat deden ze. Vooral de ware schuldige toonde zich overmoedig en stemde van harte in met dit plan.
De rechter vroeg de beide mannen het ritueel van daarnet nog eens over te doen hier op het altaar van Pancratius: "Leg daarom uw handen op het altaar en zweer nogmaals dat u onschuldig bent." Dat deden ze. Maar nu bleek dat een van de twee zijn hand niet meer los kon krijgen van het altaar. Wat men ook probeerde, de hand kwam niet vrij. In die situatie is de ongelukkige bedrieger aan zijn eind gekomen.
Andrew
Andrew Douglas Golden (geboren op 25 mei 1986) en Mitchell Scott Johnson (geboren op 11 augustus 1984) zijn voormalige middelbare scholieren en respectievelijk de 11 en 13-jarige daders van het bloedbad op de Westside Middle School van 24 maart 1997 in Craighead County,. Zij schoten vier studenten en een leraar met meerdere wapens dood. Tien anderen raakten gewond tijdens het schieten.
Andrew Douglas Golden werd geboren en groeide op in Jonesboro. Hij kwam uit een stabiel huishouden, had een goede relatie met zijn beide ouders en bezocht regelmatig zijn grootouders en overgrootmoeder. Hij kreeg zijn eerste vuurwapen van zijn vader toen hij zes jaar oud was.
Johnson en Golden werden vrienden in een schoolbus waarmee ze van school naar huis reden. Ze stonden bekend als echte pestkoppen. De Texaco-vrachtwagenstop was een populaire ontmoetingsplaats voor jongeren in Jonesboro. Jongeren zeggen dat Johnson beweerde bij straatbendes te horen. Hij sprak ook over "veel doden" en zijn klasgenoten merkten ook op dat hij een fascinatie had voor vuurwapens.
Drie maanden voorafgaand aan het incident rapporteerde een van de studenten aan een schoolbegeleider dat Golden had gezegd dat hij van plan was om wat mensen op school neer te schieten. Tegen het einde van de schooldag op 23 maart 1998, de dag voor het bloedbad, sprak Johnson met zijn zuster Jennifer en waarschuwde haar de volgende dag niet naar school te gaan, omdat Johnson hoorde dat er iets slechts zou gaan gebeuren. Hij vertelde ook aan vrienden dat hij "moest moorden" en dat zij de volgende dag zouden weten of ze bestemd waren om te leven of te sterven.
In de nacht vóór de schietpartij hielp Golden Johnson bij het laden van zijn moeders Dodge Caravan met kampeerbenodigdheden, snacks, negen wapens en 2000 munitierondes.
De volgende morgen reden de jongens in het busje naar de Westside Middle School. Toen ze aankwamen, liet Golden het brandalarm afgaan. Toen kinderen en leraren de school uit gingen, opende de twee jongens het vuur. Tijdens het incident raakten velen aanvankelijk verward met berichten over "Het is allemaal nep", terwijl vrienden van gewonden hun vrienden probeerden te evacueren
Studenten die aanvankelijk waren geëvacueerd voor de brand-oefening, werden teruggebracht naar het gymnasium van de school, waar ze de kogels konden horen afketsen van de buitenmuren. Slachtoffers werden binnengebracht, nadat een leraar de deuren van binnenuit opende omdat ze automatisch waren vergrendeld vanwege het brandalarm.
De jongens doodden vier vrouwelijke studenten en een leraar en verwondden tien anderen. Alle tien de gewonden overleefden hun verwondingen. Golden en Johnson probeerden terug te rennen naar het busje en te ontsnappen, maar de politie pakte hen. De jongens waren blijkbaar van plan te vluchten. Er werd eten, slaapzakken en overlevingsuitrusting in hun bus gevonden.
Tijdens het proces liet Johnson zijn hoofd hangen en las een verontschuldigingbrief die hij had geschreven aan de families van de slachtoffers. Hij zei dat hij op niemand persoonlijk had gericht. "We waren niet van plan om op iemand in het bijzonder te schieten," zei hij. "Ik dacht echt dat we ze zouden laten schrikken, het spijt me, ik hoop dat iedereen die naar deze woorden luistert weet hoe oprecht het me spijt."
Terwijl hij in detentie wachtte op een proces, schreef Johnson een brief waarin stond: "Hallo, mijn naam is Mitchell, mijn gedachten en gebeden zijn bij die mensen die zijn omgekomen of neergeschoten, en hun families. Ik ben echt verdrietig vanbinnen over alles. Mijn gedachten en gebeden zijn bij de kinderen waarmee ik naar school ga. Ik wil echt dat mensen ooit de echte Mitchell leren kennen. Met vriendelijke groeten, Mitchell Johnson. "
Vanwege hun leeftijd werden ze berecht als minderjarigen en werden ze schuldig bevonden aan vijf moorden.
Martijn
Hoe ging het werkproces verder: er werd getekend, de jonge Pancratius was volop in beeld gekomen. De toon in de mailwisseling stimuleerde mij, gaf me de vrijheid om te zoeken naar thema's die naast het bekende geboorteverhaal voor mij een rol spelen in de kerstperiode.
Verscheidene titels passeerden de revue. 'Nu sijt wellekome', 'Van redding ende troost', 'Vreest niet'. Het werd uiteindelijk 'Spelen met Kerst'.
De gedachten tuimelen door elkaar in mijn hoofd. Verwarrend, dat wel. Maar ook bevrijdend. En iets van 'Weer thuis'. Ja, Jezus was een jongen. Waarom werd er toen eigenlijk niet een meisje geboren? En ja, er waren weer muzenjongens op mijn pad. In de persoon van Pancratius en Andrew.
En dan verschijnt Martijn op het toneel. Een verzinnebeelding uit een tentoonstelling die ik in 1990 maakte voor het Kerkje van Persingen. Het enige van mijn projecten dat een jongensnaam in zich draagt: 'Zeven kleden voor Martijn'. Het zou de laatste tentoonstelling in dat kerkje zijn uit een reeks van zes. Waren de jongens al ten tonele verscheden als ondeugende knapen, als verloren zonen, als bange zwemmers, als kleine keizers en als avontuurzoekers, in 1990 laat de jongen uit mijn innerlijke wereld zich zien en is hij officieel in functie als muzenjongen.
Het is 1990. Op de koude stenen vloer van het kerkje liggen 6 wollen vloerkleden die samen het zevende kleed vormen. Decoratieve motieven: vissen, bloemen, bladeren, sterren, zebrastrepen en rood met witte stippen. Bij ieder kleed hoort één foto. Daartoe zijn alle wanden van het atelier beschilderd met telkens één van motieven: bladeren, bloemen, stippen, strepen, sterren en vissen. De muzenjongen loopt, zit of staat in het atelier, te midden van de motieven. Hij ís het blad,ís de bloem, ís de stip, ís de streep, ís de ster en ís de vis. Hij is mij, de man, de kunstenaar.
Voor deze tentoonstelling heb ik er een nieuwe versie van gemaakt. Ter viering van de geboorte, van de mogelijkheden die een nieuw leven biedt."
uitgegeven in 2018
full color digiprint
96 pagina's, gelijmd